Een verhaal van dankbaarheid
Anne Hendrickx

Mieke woonde in een kleine stad en had een bloemenzaak die bescheiden was begonnen, maar in de loop der jaren steeds meer bekendheid had gekregen. Van overal kwamen mensen ruikers en bloemstukken bij haar kopen. Alles in haar winkel droeg bij aan de schoonheid van het moment: de prachtige kleurencombinaties, de subtiele geuren en het rustgevende geluid van water dat naar een vijvertje stroomde.
Haar man Michael was onderwijzer en gaf les in het vierde leerjaar. Tijdens het weekend hielp hij mee in de zaak en wanneer het erg druk werd, sprongen ook hun dochters van vijftien, dertien en tien bij.

Op een mooie namiddag in mei kwam Frank, de schooldirecteur, Michael uit zijn klas halen. Hij zag er bezorgd uit en zei dat hij slecht nieuws had, dat hij moeilijk kon vertellen.
“Zeg het toch maar,” zei Michael terwijl hij ging zitten in het bureau van Frank.
“Ik ben opgebeld door een klant van uw vrouw. Hij wou iets kopen in jullie winkel en…” Hij aarzelde voor hij verder kon. “Hij heeft Mieke gevonden. Ze lag in de kamer waar ze haar bloemstukken maakt. Het gaat niet goed met haar.”
Er volgde een lange stilte, die zwaar als lood werd.
“Zeg het,” zei Michael.
“Ze ademde niet meer… De hulpdiensten werden verwittigd… Toen zij aankwamen was het al te laat.”
Michael kreeg geen lucht meer, hij zwijmelde naar buiten. Frank bracht hem naar huis en daar lag Mieke nog steeds op de grond. Ze was in een deken gewikkeld, met overal om haar heen de tere bloemen van het bruidsboeket dat ze aan het maken was. Het was een beeld dat hun leven lang op hun netvlies zou staan.

Frank, die een goed contact met de familie had, haalde de kinderen van school en ving hen op bij hem thuis. Hij en zijn vrouw wilden wat tijd winnen vooraleer ze hen het vreselijke nieuws zouden melden, maar het waren pientere meisjes die vlug doorhadden dat er iets was gebeurd dat te erg was voor woorden.
Nadat ze hadden vernomen dat hun mama was gestorven, wilden ze zo vlug mogelijk naar huis. Daar klampten ze zich huilend vast aan hun papa en aan elkaar in een radeloze omhelzing.

Nog diezelfde avond wist bijna iedereen in de wijde omgeving dat Mieke, hun stille, vriendelijke bloemiste, was gestorven aan een hartaderbreuk. Ze was net veertig geworden.
De kerk was te klein voor de afscheidsviering en ook buiten op het plein stonden vele mensen en kinderen te wachten om Mieke een laatste groet te brengen. De viering was sober en aangrijpend, maar Michael en zijn kinderen Marjolein, Iris en Myrthe zaten er wezenloos bij. Het hele gebeuren leek hen maar een kwade droom, waaruit ze straks zouden ontwaken.

Het leven hernam zijn gewone gang, maar voor hen zou het nooit meer hetzelfde zijn. De lente ging over in de zomer en iedere dag opnieuw overviel hen het gevoel dat alles wat buiten zo schaamteloos groeide en bloeide hen uitlachte om hun boosheid, hun niet-begrijpen en hun bodemloos verdriet.

Michael ging in ziekteverlof tot het einde van het schooljaar en de winkel werd overgelaten aan familie. Hij ploeterde door de dagen en probeerde zich staande te houden door de dingen te doen die moesten worden gedaan. Zijn dochters hielden zich sterk, maar werden stilaan drie verdwaalde vogels, die hun papa wilden ontzien en tegelijk ook kwaad op hem waren omdat hij zo weinig aandacht aan hen gaf. ’s Avonds in bed weenden ze en rolden ze zich op in een bolletje, om de pijn die er altijd was niet zo hevig te voelen. Vaak werden ze midden in de nacht wakker door Myrthe, die wekenlang om haar mama schreeuwde en riep.

In september van dat rampzalige jaar wilde Michael opnieuw voor de klas staan. Hij hoopte dat het contact met de leerlingen hem zou verlossen van de doffe kloppen die bijna onophoudelijk in zijn hoofd bonkten: waarom, waarom, waarom? Hij wilde het erop wagen en ging met een bang hart zijn eerste schooldag tegemoet.
Hij had 22 leerlingen, die hem aandachtig en een beetje nieuwsgierig aankeken toen hij hen welkom heette in zijn klas. Eén leerling viel hem onmiddellijk op, een jongen met een open en zachtmoedig gezicht en een getinte huidskleur. Hij glimlachte naar hem en Michael wist dat dit Yasir was, waar zijn collega van het derde leerjaar hem over had verteld. Yasir was samen met zijn ouders en twee zussen gevlucht uit Afghanistan, nadat zijn oudste broer Suraj was omgekomen bij een bomaanslag. Hij verbleef nu twee jaar in België en kon zich al aardig uit de slag trekken in het Nederlands.

Al na de eerste schoolweek was Michael zich ervan bewust dat er iets was wat hem met Yasir verbond, hoewel hij nog niet kon uitmaken wat. Voor het eerst in maanden voelde hij iets van warmte in zijn uitgeputte lichaam. Yasir was opgewekt én ernstig tegelijk en hoewel hij een ijverige en plichtsbewuste leerling was, werd hij door iedereen graag gezien. Hij had een grappige manier van praten die soms aanleiding gaf tot een lachsalvo in de klas, maar hij was geen jongen die in de belangstelling wilde staan.
Op woensdagnamiddag en vrijdagavond bleef hij na en kreeg hij extra oefeningen om de taal onder de knie te krijgen. Zowel hij als zijn meester genoten van de uren waarin er hardop werd gelezen, traag en repetitief, tot Yasir zich de klanken had eigen gemaakt, de woorden en zinnen had begrepen en zonder haperingen kon herhalen. Hij ging volledig op in deze nieuwe taal, die zo anders was dan de zijne, en merkte dat hij er steeds meer vertrouwd mee werd.

Michael had een paar keer voorzichtig naar zijn familie gevraagd, maar het was te vroeg en hij liet het rusten. Yasir sprak nooit over zijn leven in Afghanistan en zijn klasgenootjes vroegen er niet naar. Het was alsof ze aanvoelden dat hij er liever niet te veel aan dacht.
Slechts in zeldzame ogenblikken drong het tot Michael door dat dit kind dingen met zich meedroeg die diep in hem verscholen lagen en waar hijzelf zich nauwelijks een voorstelling van kon maken. Wanneer een vliegtuig of helikopter tamelijk laag over het schoolgebouw vloog, kwam er een schichtigheid over Yasir en werden zijn ogen groot en donker, tot ze zich vasthaakten aan de blik van zijn meester. Die bleef hem dan aankijken, dwars doorheen de sommen en de werkwoorden, tot het geluid wegstierf en hij weer rustig werd.

Het eerste trimester liep naar zijn einde en ondanks de kilte die nog steeds zijn hele lichaam doortrok, besloot Michael de laatste dag voor de kerstvakantie een feestje te geven voor zijn leerlingen. Hij vroeg de kinderen om iets mee te brengen voor een klasgenootje, liefst iets eenvoudigs en als het kon zelf gemaakt of bedacht.
Terwijl er bij hem thuis geen greintje kerstsfeer hing, slaagde hij erin om het die namiddag gezellig te maken in zijn klas. Zijn leerlingen hadden cake en taart meegebracht, door mama’s en oma’s gebakken, en er was fruitsap en chocolademelk. Er werd gezongen en een beetje gedanst, sommige kinderen vertelden mopjes of lazen een gedicht voor en de sfeer was stemmig en warm. Op het einde mocht elk kind een pakje kiezen uit de mand die bij de kerstboom stond. Alle leerlingen hadden iets moois of iets leuks meegebracht en het verraste Michael dat ze zo zorgzaam en attent waren voor elkaar.
Na het opruimen ging iedereen vrolijk naar huis. Yasir hoefde deze keer niet te blijven voor de taalles, zo vlak voor het begin van de kerstvakantie. Michael maakte zich klaar om te vertrekken, toen de deur van het klaslokaal zachtjes openging. Yasir keek hem een beetje onwennig aan en vroeg of hij nog iets kon zeggen.
“Natuurlijk jongen, dat weet je,” zei Michael, “is er iets?”
“Nee,” zei Yasir verlegen, “ik iets hebben voor u.”
Behoedzaam legde hij een pakje op zijn bureau. “Kerstpaddenstoel, is voor thuis,” zei hij en hij vertrok even stil als hij was binnengekomen.

Michael opende het pakje pas op oudejaarsavond, nadat zijn kinderen vertrokken waren om te gaan logeren bij vrienden. Zelf voelde hij geen enkele behoefte aan feesten en het deed hem goed om alleen en in de stilte te zijn. Hij wikkelde het papier van het kartonnen doosje en haalde er voorzichtig een namaakpaddenstoel uit. Op de plaats van de stippen had Yasir gouden sterretjes gekleefd. Toen Michael het hoedje eraf haalde, zag hij een opgerold papiertje in het witte steeltje. Hij wreef erover met zijn hand om het glad te strijken. Yasir had er met potlood op geschreven:

dag meester
ik wilen uu wensen maar wat
een mooie niewe jaar
veel plezier met klas
en niet verdriet altijt in uu oogen

Daaronder had hij een huisje getekend met daarin vijf rode hartjes en onder ieder hartje een woord: mama, papa, Yamila, Safiya, Yasir. Eén hartje was geel gekleurd en daaronder stond: Suraj. Michael hield het papiertje minutenlang in zijn handen, als een kostbaar kleinood, en daarna zuchtte hij diep. Was het dan zo zichtbaar voor zijn leerlingen dat hij met zoveel verdriet rondliep? Zou hij er eens iets over zeggen? Of toch maar beter niet?

De dagen schoven traag en mistig voorbij en Michael voelde zich schuldig omdat hij maar zo weinig kon betekenen voor zijn dochters. Ze kwamen blij terug van hun logeerpartijtje, maar toen ze hem zagen viel het speelse weer van hen af. Hij vond het vreselijk dat zijn kinderen niet meer vrolijk durfden te zijn in hun eigen huis en hij kreeg een hekel aan zichzelf, omdat het hem niet lukte er iets aan te doen.
De eerste week van het tweede trimester wachtte hij tot woensdagnamiddag om iets te zeggen over het cadeautje. Yasir was trouw op de afspraak en ze oefenden spelling en lezen. Daarna begon Yasir er zelf over: “Is paddenstoel opengedoen?”
“Jazeker,” zei de meester, “ik wil je graag bedanken voor je lieve geschenk. Ik heb ook gelezen wat je geschreven hebt.”
Yasir bloosde een beetje en zei niets.
“Hoe weet je dat ik verdriet heb?”
Yasir keek hem verwonderd aan. “Niet moeilijk, ogen altijd verdriet,” zei hij zachtjes. “Waarom?”
Michael keek in zijn vriendelijke ogen en na een tijdje zei hij: “Ik kan het niet zeggen, jongen.”
“Waarom niet?” vroeg Yasir.
Michael zweeg weer een tijdje, zuchtte en zei toen: “Mijn vrouw is gestorven. Ik heb een gat in mijn hart.”
Yasir keek hem roerloos aan en zijn ogen vulden zich met tranen.
“Kom, genoeg gepraat voor vandaag,” zei Michael, “ga nu maar naar huis.”
“Meester,” zei Yasir bijna fluisterend, “ik kunnen weten, mijn broer ook dood.”
Michael voelde een schok; het was de eerste keer dat hij iets zei over zijn overleden broer. “Wil je er iets over vertellen?”
Yasir schudde van nee en ging een stap achteruit. Toen zei hij: “Mama wenen veel alleen. Mama zeggen: Suraj hart in goud.”
Michael zag hoe zijn ogen glansden en er stond zoveel droefheid in te lezen dat hij hem het liefst tegen zich had aangedrukt, maar Yasir draaide zich om en ging weg.
Daarna spraken ze er niet meer over. Maar vanaf die dag deelden ze iets dat alleen zij begrepen en voelden ze zich diep verbonden met elkaar.
Het schooljaar kabbelde verder en heel af en toe begon Michael weer iets te voelen dat op plezier leek. Marjolein speelde mee in een toneelstuk van haar school, Iris was beginnen muurklimmen met haar hartsvriendin en Myrthe kwam weer dicht tegen hem aanzitten wanneer ze samen televisie keken.
Bij het begin van de lente kregen de leerlingen de opdracht om eens na te denken over wat voor hen belangrijk was. Het konden leuke en ook minder leuke dingen zijn. De meester wilde graag dat ze er een tekstje over schreven, niet te lang en niet te kort, en wie wilde kon er iets over delen. Iedereen zette zich aan het werk.
Yasir zat lang en ingespannen na te denken; het duurde een hele tijd voor hij zijn balpen nam. Hij was nog volop aan het schrijven toen de meesten al klaar waren. Enkele kinderen lazen hun tekstje vooraan in de klas. Er kwam van alles aan bod: familie, huisdieren, hobby’s, avonturen in de jeugdbeweging en belevenissen in de sportclub. Michael had voor elk van hen een lovend woordje en hun onschuldige verhalen ontroerden hem.
Yasir was intussen ook klaar en zat stilletjes te luisteren naar wat de anderen voorlazen. Hij schrok op toen de meester hem vroeg: “En Yasir, zou jij ons ook graag iets zeggen over wat voor jou belangrijk is?”
“Ik niet veel hebben,” zei Yasir.
“Dat geeft niet,” zei Michael, en toen zijn vrienden hem begonnen aan te moedigen, stond hij recht en las hardop wat hij geschreven had:

belgie is een mooie land
wij graag wonen in belgie
ik heel blij zijn met mijn papa,
met mijn mama,
met mijn zus yamila, met mijn zus safiya
mijn papa kunnen alles
hij kunnen spoor maken goed voor trein
hij kunnen redden mijn broer suraj bijna
dank u met alles

Het bleef een poosje muisstil en daarna gaven de kinderen Yasir een extra lang en warm applaus, om hem een beetje te troosten voor wat hij had gezegd over zijn broer.
Michael had moeite om zijn emoties te verbergen en was dankbaar dat er nog kinderen waren die hun opstel wilden voorlezen. Meer en meer besefte hij hoe de uitstraling van Yasir een invloed had op hen allen, op de hele klas. Hij haalde het beste in hen naar boven, louter door zijn manier van zijn. Michael wist nu al dat hij hem heel erg ging missen als het schooljaar voorbij zou zijn.

Het schooljaar liep ten einde en langzaam maar zeker kreeg Michael weer grip op zijn leven, een leven waarin er altijd een leegte zou blijven, maar dat de moeite waard was om verder te gaan.
Al zijn leerlingen behaalden goede resultaten en hij kon hen met een gerust gemoed laten overgaan naar het vijfde leerjaar.
Het was moeilijk om afscheid te nemen van Yasir, die zoveel voor hem had betekend. Alsof die het had geraden, kwam hij de laatste schooldag met een briefje aandraven.
“Van mama,” zei hij vrolijk. De ouders van Yasir wilden hem bedanken voor wat hij voor hun zoon had gedaan en nodigden hem uit om bij hen thuis te komen eten. Hij ging er graag op in.

Het werd een onvergetelijke ontmoeting. Michael werd ontvangen als een prins en maakte kennis met een familie die een diepe genegenheid voor hem had opgevat. Er werd verteld, gelachen, gegeten en thee gedronken tot laat in de avond. Yasir zat er stralend bij, dolblij omdat zijn lieve meester zo genoot.
Het was al nacht toen Michael ging vertrekken, maar hij kon zich moeilijk losmaken van deze mensen, die zoveel hartelijkheid uitstraalden. Hij ging naar het toilet en bleef daarna aarzelend in de gang staan. De moeder van Yasir kwam naar hem toe.
“Nog even komen, alstublieft,” zei ze en aan Yasir, die achter haar stond, vroeg ze om zijn zussen te gaan helpen in de keuken.
Ze maakte licht in de voorkamer en nodigde Michael uit om te gaan zitten. Hij keek haar vragend aan. Ze moest haar schroom overwinnen en na een moment van stilte zei ze: “Wij meemaken zelfde.” Ze wachtte even, legde haar hand op haar borst en ging verder: “Deze doen grote pijn.”
Michael voelde een golf van smart in zich opkomen. Hij probeerde zich met alle kracht die in hem was te concentreren op de plant die in een hoek van de kamer stond, maar de bladeren veranderden in wazige vlekken en alles werd vloeibaar. Tranen welden in hem op en hij begon te huilen, eerst zachtjes en daarna steeds onbedwingbaarder, met lange uithalen. Alle verdriet dat zolang in hem had vastgezeten kwam naar buiten, hij kon het onmogelijk nog tegenhouden.

Vanuit de gang hoorde Yasir hoe zijn meester weende en snikte, en zijn hart brak. Hij wilde naar hem toelopen, maar zijn vader hield hem tegen en zei: “Is goed.”
Hij vluchtte naar de keuken, waar hij borden en bestek kletterend in de gootsteen liet vallen.
“Stoppen, zo alles stuk doen,” zei Yamila geërgerd. Hij keek haar boos aan en liep naar boven, terwijl hij zijn oren met zijn handen bedekte om het hartverscheurende huilen niet zo hard te horen. Op zijn kamer ging hij voor het portret van zijn broer staan. “Suraj Suraj,” fluisterde hij dwingend in zijn moedertaal, “help mijn meester. Het gat in zijn hart is te groot, te groot, te groot… straks gaat hij dood en dat mag niet!”
Daarna keek hij lang en ingespannen naar het gezicht van zijn broer, dat zo treffend op het zijne leek. Toen er na een paar minuten nog steeds geen reactie kwam, liet hij zijn hoofd hangen en ging hij bovenaan de trap zitten wachten, want hij wist niet wat hij verder nog kon doen. Beneden was het stiller geworden en hij vroeg zich af hoe de meester er nu zou bijzitten. Hij was kwaad op zijn moeder. Het was zo’n leuke avond geweest, maar zij had alles verpest met haar stomme vraag! Hij bleef besluiteloos zitten wiegen en er ging een hele tijd voorbij, het duurde eindeloos lang.

Yasir dommelde in en schrok wakker toen meester Michael naar buiten kwam. Zijn gezicht zag er niet uit en zijn ogen waren rood en gezwollen. Maar hij knikte hem toe en zei zachtjes: “Heb je daar de hele tijd op me zitten wachten?”
“Ja,” zei Yasir, “ik niet willen u doodgaan.”
Toen begon hij zelf te huilen, van opluchting vooral.
Michael kwam naar hem toe en nam hem lang en innig in zijn armen. Daarna keek hij hem liefdevol aan en zei: “Ik zal niet doodgaan, je moet niet bang zijn. Je hebt me gered Yasir, jij en je mama hebben me gered, weet je dat?”
Yasir begreep er niets van, maar hij kon weer ademen en knikte maar wat. Michael nam zijn hoofd in zijn handen en kuste hem op zijn voorhoofd.
Toen vertrok hij, zonder nog iets te zeggen.

Jaren gingen voorbij. De kinderen kwamen en gingen in Michaels klas. Vele gezichten vervaagden in zijn herinnering, maar één gezicht vergat hij nooit…

Aan zijn dierbaarste vrienden vertelde hij hoe die ene kleine jongen een geschenk van onschatbare waarde voor hem was geweest…